In 1974 interviewde socioloog Mark Granovetter (Stanford University) honderden professionals en technici uit een voorstad van Boston om te weten te komen hoe ze aan een job waren geraakt. In zijn studie "Getting a Job" (The Strength of Weak Ties) schrijft Granovetter dat 56% van de mensen die hij had gesproken hun job via een persoonlijke connectie hadden gevonden. 18,8% had gebruik gemaakt van een meer formeel medium (jobadvertentie, headhunter) en nog eens 20% had rechtstreeks gesolliciteerd.
Dit mag niet verrassen: de beste manier om aan een job te raken is via relaties. Opmerkelijk genoeg vond Granovetter dat de meeste van die persoonlijke contacten als ‘zwak' of 'occasioneel' werden gecatalogeerd. Slechts 16,7% van degene die via een relatie of kennis een job hadden gevonden zagen die persoon ‘vaak’ - en vergeleken de relatie met die ‘met een goede vriend’. 55,6% had een job gevonden via een contact met iemand die ze 'af en toe’ spraken. 28% sprak zijn contact 'zelden'. Mensen raakten dus niet aan een job via vrienden, maar via kennissen.
Rijst de vraag waarom kennissen nuttiger zijn dan vrienden wanneer het op het vinden van een job aankomt?
Het antwoord is evident: je kent dezelfde mensen die je goede vrienden kennen. We werken samen, gaan samen uit, lezen dezelfde blogs, beoefenen dezelfde sport... en als zij iets horen duurt het dus niet lang of je hoort het ook.
Kennissen daarentegen - mensen die we om de zes maanden ontmoeten - openen een wereld van sociale netwerken waarin we niet direct thuis zijn. Zij reiken ons informatie aan die nieuw voor ons is.
Netwerken is dus vitaal om werk te vinden, maar concentreer je daarbij vooral op mensen die niet tot je naaste vriendenkring behoren.
Bron: Express.be