Het aantal uitzendkrachten is in de periode maart 2011-maart 2012 gedaald. Dit geldt vooral voor de toch al vrij kleine groep uitzendkrachten in vaste dienst (‑15,3 procent) en in mindere mate voor het aantal uitzendkrachten in tijdelijke dienst (‑1,4 procent).
Opvallend is dat vooral de groep oproepkrachten in tijdelijke dienst sterk is toegenomen. In de groep verzekerden met een flexibele arbeidsrelatie is er al over een langere periode een gestage verschuiving zichtbaar van uitzendkrachten naar oproepkrachten. Het CBS signaleerde al dat het aantal oproepkrachten tussen 2001 en 2011 met ruim 60 procent is toegenomen, terwijl het aantal uitzendkrachten in 2011 circa 5 procent lager is dan in 2001.
Waarschijnlijk is de sterke groei van het aantal oproepkrachten in de periode 2011-2012 vooral het gevolg van de tegenvallende ontwikkeling van de economie, gecombineerd met het ruime aanbod van werkzoekenden. Werkgevers nemen dan bij voorkeur mensen aan in een flexibel dienstverband en werknemers accepteren eerder een tijdelijke (oproep)baan.
Wellicht kiezen werkgevers ook uit kostenoverwegingen vaker voor de indienstneming van oproepkrachten in plaats van uitzendkrachten. De kosten per arbeidsuur van een oproepkracht zijn immers lager dan bij een uitzendkracht (buiten de kosten voor werving, selectie en administratieve lasten.
De krimp van het aantal verzekerden in vaste dienst hangt waarschijnlijk voor een groot deel samen met de toegenomen stroom oudere werknemers die het arbeidsproces verlaat: de babyboomers. Deze mensen kwamen in de jaren ’60 van de vorige eeuw massaal de arbeidsmarkt op en hebben aan het eind van hun arbeidzame leven meestal een vaste baan.
De werknemers die hen vervangen, starten echter vaak met een tijdelijke aanstelling. Bij een recessie stromen minder werknemers van een tijdelijk naar een vast dienstverband door; dit versterkt de verschuiving van vaste naar tijdelijke banen nog meer.
Bron: Kennisverslag UWV